Broer Kees

Meneer de Clercq lag al maanden in een Hospice maar de dood sloeg zijn kamer nog steeds over.

Iedere keer als ik een ochtenddienst had, zat ik een poos bij zijn bed en hoorde zijn verhalen. Hij vertelde vooral over vroeger, over zijn bazige moeder en zijn timide vader. Nee makkelijk was het niet vroeger thuis. Een enkele keer kwam er iets over zijn vrouw die al jaren geleden overleden was. Een erg gelukkig huwelijk was het niet geweest, kinderen waren er niet gekomen en dat betreurde hij niet. Als hij hoorde hoeveel ellende er tegenwoordig in gezinnen plaatsvond was hij blij dat hem dat bespaard was gebleven. Hij voelde zich ook nooit een vadertype.

We hadden de tijd voor zijn verhalen want hij had iedere dag een enorme hoeveelheid pillen weg te werken en een gesprekje en met sloten water kreeg hij ze weg. Sommigen losten al op voor ze echt binnen waren en zijn vertrokken gezicht vertelde over de smaak. Vooral die grote gele daar had hij een hekel aan.
Ik vroeg hem ooit: ‘Weet u ook waarom u die pil krijgt?’ ‘Ja het schijnt goed voor me te zijn’, gaf hij als antwoord. Op het potje stond iets van vitamine D of B. Best wel goed voor veel zieken maar voor stervenden? Daar heb ik wel mijn gedachten over maar die deelde ik maar niet met hem.

Pas na een paar weken begon meneer de Clercq ineens te spreken over zijn broer Kees. Die kwam tot nu toe nog niet voor in de terugblikken op zijn leven. Weken, maanden weggestopt, maar vaak komt aan het einde alles naar boven. Het bleek dat ze elkaar sinds het overlijden van hun vader niet meer hadden gezien of gesproken. Het bekende gedoe rondom een erfenis.
Hij deed zijn verhaal. ‘Pa trok Kees zijn hele leven al voor en nu bleek dat er in een of ander vaag schriftje wat vastgelegd was. Bleek die oude Friese staartklok nog heel wat geld waard te zijn en Kees mocht hem hebben. Nou ik ben me daar uit mijn pan gegaan, zoveel onrecht. Ik had de laatste jaren iedere week de boodschappen voor pa in huis gehaald en Kees die moest zo nodig vissen. Weet je, het maakt mij niet uit dat die man ging vissen, ik vind daar geen barst aan, maar hij heeft werkelijk nooit naar die ouwe omgekeken’.
Hij vervolgde: ‘En nou zou hij die staartklok mogen hebben? Weet je het is gewoon oneerlijk. Ik was natuurlijk ook pissed op mijn pa. Altijd weer Kees. Waarom zou Kees die klok nou krijgen? Waar had ik dat aan te danken? Waarom Kees nou weer?’

Hij zuchtte en vertrok zijn gezicht met een verbeten trek. Dan vervolgt hij: ‘Nou na de begrafenis hebben we er flinke mot over gekregen en ik heb gezegd Kees: ‘Steek die staartklok maar in je reet en ik hoef je never never nooit meer te zien!’
Nou dat is nu 19 jaar geleden. Nooit meer wat van hem gehoord. En ik heb het natuurlijk ook zo gelaten’.
Hij ademt opnieuw zwaar en na een poosje komt de rest: ‘Ja ik weet heus wel: we hebben allebei een stijve kop. Dat hebben we allebei van die ouwe. En dat om zijn ouwe klote klok, achteraf is dat schroothout zo’n ruzie natuurlijk niet waard. Maar ja, het is gebeurd he’.
Er volgt een lange stilte en ik zie dat er verdrietige en pijnlijke gedachten langskomen.
‘Ja, ik heb wel erg lelijke woorden gebruikt. Dat zie ik achteraf ook wel. Maar weet je Kees had zijn hele leven werkelijk alles: een leuk wijfie, echt zo’n prima mens, nou er kwamen ook nog drie kinderen en dan had hij ook nog werk dat 2x zoveel schoof als mijn baan. Het is gewoon oneerlijk, mevrouw, alles is oneerlijk. Ik lig je nou alweer twee maanden te creperen en Kees? Zal wel weer in Spanje zitten met zijn vrouwtje.
Ik hoor nog weleens wat over hem van mijn nicht, die heeft nog weleens contact met hem. Vorige week kwam ze onverwachts nog even bij me langs. Ja dat doet ze goed. Dan schuift ze even rustig aan bij mijn bed, we praten wat en dan gaat ze weer’. Hij proeft de herinnering aan haar laatste bezoek en glimlacht.
Dan betrekt zijn gezicht en vervolgt hij het verhaal over Kees. ‘Hij woont trouwens niet eens heel ver hiervandaan. Een kilometertje of twee of zo. Gek hè dat het zo loopt in je leven en dat ik hier nu in dat bed ligt te wachten tot ik doodga en dat Kees nergens van weet’. En weer die peinzende blik, die stilte en een nog diepere zucht.
In gedachten hoorde ik mijn oude oma zeggen: ‘Een zucht geeft lucht aan een hart vol smart’. Maar ik hoedde mij om dat te zeggen. Het zou niets toevoegen nu.
En dan: ‘Ja, zou ik het weer goed willen maken? Ik weet het niet? Hoe doe je dat? Soms denk ik: ‘Laat maar zitten’, en soms denk ik: ‘Ik ben er nu nog, het zou nog kunnen. Maar hoe hè’.
Hierna heb ik meneer De Clerck paar weken niet gezien omdat ik op vakantie was. Diep van binnen hoopte ik dat hij was intussen zou zijn overleden vanwege zijn opgezwollen en pijnlijke buik en de smart in zijn hart over zijn broer. En soms dacht ik eraan hoe mooi het zou zijn als hij in het reine zou kunnen komen met het schijnende verdriet over de relatie met zijn broer. Of beter gezegd zijn stijfkoppigheid.
Maar meneer de Clerque was nog niet overgegaan, merkte ik toen ik weer terug was. Ik ben begroette hem tijdens de ochtenddienst en gaf hem zijn glas water.
Hij begon direct: ‘Heb ik het je al verteld? Gister is Kees geweest. Met een kroketje. Hij was zelfs nog warm. Dat aten we vroeger altijd als we zaterdag naar de markt gingen. Pa trakteerde ons dan altijd. Dan liepen we langs alle kramen, kochten aardappelen, groente en fruit en tot slot zo’n kroketje. Dat was het hoogtepunt in onze week. Snoep en chips en al dat ze dingen waren er niet, dit was ons feestmaal.’
Hij stopt even met praten, en de glimlach op zijn gezicht verteld dat de komst van Kees al het oude zeer heeft opgeruimd. ‘Ja het heeft jaren geduurd, beetje te lang voor ons allebei, maar nu is het goed.’

Die middag overleed meneer De Clerck met een glimlach om zijn mond.