3653 dagen
Stilte dringt langzaam van buiten naar binnen. Door de gordijnen dringt wonderlijk veel licht.
Ik weet het: dit is de rust van een besneeuwde wereld. Die intense stilte wanneer het universum de adem inhoudt om de zon te laten stralen.
Ik ga naar buiten. Ik loop rustig, voel de vorst én de bleke zon. Koud en warm tegelijk. Eerst een rondje om het bevroren meer, zonder gedachten. Lopen en me bewust zijn van mijn adem en de tijd die ik mag nemen om niets te doen, niets te hoeven en niets te moeten.
Aan het eind van mijn rondje kom ik langs de inwitte begraafplaats. Nog geen voetstap te zien, geen fietsspoor, alleen afdrukken van konijnenpootjes. Ik loop over het brede pad, langs de eeuwenoude kastanjebomen en de haag die de paden scheidt. De besneeuwde graven lijken van andere tijden, Dickensachtig, niet de rustplaatsen van mensen die ik mogelijk heb gekend . Ik kom al jaren niet meer bij het graf, maar de plek vind ik feilloos. Na de sloot het eerste pad rechts. Dan langs de kindergrafjes met hun bevroren teddyberen en beijzelde vlinders.
“Gezellig is het hier, hè mam”, riep mijn dochter enthousiast de dag voordat mijn zus zou worden begraven . We gingen alvast kijken om alles door te praten zodat de kleuter de dag erna niet steeds vragen zou stellen. “Waarom liggen daar die knuffels?” “Waarom leeft dat kindje niet meer?” “Waarom stop je die dan in de grond?” “Waarom? Waarom? Waarom?”
Een vraag naar de reden en de zin van alles, een vraag die gekmakend door ieders hoofd klinkt: “Waarom heeft ze dit gedaan, waarom vroeg ze geen hulp? Waarom, waarom, waarom?”
Aan het eind van het pad zie ik de steen al . De ingebeitelde zon weerkaatst de echte zonnestralen . Sneeuw blijft liggen in de letters zodat mijn moeders naam er als nieuw uitziet. Gelukkig heeft zij het niet hoeven meemaken.
De steen is bedolven onder een dikke laag verse sneeuw. Automatisch veeg ik hem schoon. De naam van mijn zus en de geboortedatum worden zichtbaar. De sterfdatum ook. Die vreselijke dag waarop we hoorden dat ze zichzelf had opgehangen . . Hoe je het verzint, hoe je het voor elkaar krijgt, hoe je zo gek kunt zijn, gestoord, in de war, krankzinnig, idioot, achterlijk, bezopen… Het feit was er en geen enkel woord paste bij wat het met ons deed, wat het met mij deed.
Wat het met me deed dat mijn zusje de dood verkoos boven het leven? Razend was ik geworden, een boosheid die uit mijn tenen kwam, verder dan mijn eigen leven, verder dan mijn eigen geschiedenis, boosheid om zo’n daad waarin ze ons, haar vriend, onze vader, mijn andere zussen, mij en alle vrienden en verdere familie meesleepte.
Ineens ben ik ook weer op dat feest waar mijn man en ik worden omgeroepen . Ik sta genageld aan de grond, ademen lukt bijna niet meer: er is iemand dood, anders zouden ze ons niet omroepen? Wie, wie is er dood? We haasten ons naar de balie waar ik mijn oudste zus bel. De zus waar mijn zoon logeert. Zou hij… Of onze dochter… die was ook uit logeren.
In gesprek, in gesprek, in gesprek…
Door de dichtste mist sinds jaren hebben we snelheidsrecords gebroken. In de tussentijd heb ik mijn zoon begraven en nogmaals en nogmaals en nogmaals. We spraken niet tegen elkaar, dat was te eng. Zolang ik niets hardop uitsprak, was het misschien niet zo, misschien, hopelijk.
Bij het huis van mijn zus stormde ik de auto uit: “Wie is het, wie is het?” Huilend vertelde ze dat het Cora was. En ze had het zelf gedaan. Pas toen ik mijn zoon in zijn bedje zag liggen, kon ik mijn angst over zijn dood loslaten.
De razernij overviel me. Woedend was ik en ik schold en schreeuwde en brulde en huilde en vloekte en tierde. Was ze nou helemaal gek geworden!
Ja, achteraf misschien wel. Achteraf, achteraf.
Nee, achteraf hadden we het niet kunnen voorkomen, het niet kunnen zien aankomen. We hadden niets voor haar kunnen betekenen, niets voor haar kunnen doen. Denken we, hopen we, en daarmee troosten we onszelf.
Al deze gedachten en beelden spelen door mijn hoofd als de sterfdatum tot mij doordringt. Het is vandaag! Het is vandaag tien jaar geleden! Vandaag precies tien jaar geleden is ze uit haar en ons leven gestapt.
Tranen lopen over mijn koude wangen, verdriet werkt zich omhoog, naar buiten, mededogen borrelt op, zachtheid vult mijn hart. Voor het eerst voel ik geen boosheid meer. Voor het eerst kan ik voelen wat een eenzaamheid zij moet hebben gekend in haar laatste momenten. Wanhoop, uitzichtloosheid, een bij de strotgrijpende, gekmakende paniek.
Eindelijk kan ik huilen om het verlies van mijn zus, die het zo zwaar heeft gehad dat ze voor deze onomkeerbare weg heeft gekozen.
Drieduizend zeshonderd en drieënvijftig dagen later.
Dit verhaal is opgenomen in de bundel: ‘Leven met zelfdoding’